Een lidwoord is een woord dat geplaatst kan worden voor een zelfstandig naamwoord (naamsaanduiding voor mens, dier of ding).
Het lidwoord heeft als voornaamste functie de bepaaldheid van dat zelfstandige naamwoord aan te duiden.
Er zijn twee bepaalde (of bepalende) lidwoorden:
de | staat voor mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, zowel enkelvoud als meervoud |
het | staat voor een onzijdig woord (alleen enkelvoud) |
Bepaald (of bepalend) wil zeggen, dat de spreker al weet wat of wie er wordt bedoeld.
Voorbeeldzin: “De sleutel hangt aan het haakje in de keuken.”
De spreker weet welke sleutel en welk haakje en welke keuken wordt bedoeld.
Er is één onbepaald lidwoord dat alleen gebruikt kan worden voor een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud:
het woordje een
Onbepaald wil zeggen: de spreker weet nog niet wat er specifiek wordt bedoeld. Het woordje ‘een’ staat voor ‘willekeurig welk’.
Voorbeeldzinnen: “Wil je een groot of een klein huis gaan kopen?” “Wil je een appel of een banaan”?
Soms staat het lidwoord voor de hele soort. Dan wordt het generisch of categorisch gebruikt.
Voorbeelden:
Generisch: “De Afrikaanse olifant leeft beschermd in de safariparken.” “De mens is sterfelijk.”
Categorisch: “De olifant is een planteneter.”
Waar het om gaat is aan de kinderen duidelijk te maken dat het verschil maakt of je denkt aan HET meisje of DE jongen (waar je verliefd op bent) of over EEN meisje of EEN jongen… Of voel het verschil tussen DE hond (eigen lievelingsdier) of EEN hond.